Een plant heeft 4 basisonderdelen; de wortels, de stengel, de bladeren en de bloemen.

De wortels nemen water op uit de aarde en geven dat door aan de stengel. Ook helpen de wortels de plant te blijven staan. De stengel houdt de plant rechtop. Ook vervoert deze het water dat ontvangen is van de wortels.

In de bladeren vindt fotosynthese plaats. Water en CO² worden, met zonlicht, omgezet in koolhydraten en zuurstof. Natuurlijk gebruiken vleesetende planten de bladeren ook als val.

De bloembladeren zijn bij insectenbloemen (bloemen die worden bestoven door insecten) belangrijk om de insect te lokken. De binnenste bloembladeren beschermen de bloem zelf.

De bloem heeft meestal mannelijke en vrouwelijke onderdelen. Bij insectenbloemen wordt het vrouwelijke deel bestoven door het mannelijke deel, via een insect (zoals een bij). Bij windbloemen gebeurt dat door de wind. Soms zitten de mannelijke en vrouwelijke onderdelen op een aparte bloem, zoals bij maïs, waar de mannelijke bloem bovenaan zit en de vrouwelijke bloem op de maïskolf zit.