Je hebt naast optellen (+), aftrekken (-) en delen (÷, misschien heb je die nog niet gehad) ook vermenigvuldigen, oftewel keersommen. Hier hoort het tekentje × bij. Hier zijn een paar voorbeelden:
9×2
Is ook wel 9+9 omdat je 9 twee keer doet. 9+9 is 18, dus 9×2 ook.
3×4
Nu moet je vier keer 3 doen. Dat is dus 3+3+3+3. Dat is dus 12.
4×3
Als je een keersom omdraait, kom je op hetzelfde uit. Vier keer 3 is hetzelfde als drie keer 4. Dit is dus ook 12, want 4+4+4 is 12.
2×0
Twee keer niks blijft niks. Het is dus 0.
4894×1
Dit lijkt moeilijker, maar omdat je het maar één keer doet blijft het 4894. Één keer 4894 blijft ook 4894.